J.D. Corts
De complete tekst zoals deze hier is vermeld is gepubliceerd door het "Historisch genootschap  Koudekerk", jaarboek nr 10 1998.      

Als men vanuit Leiderdorp, langs de Hondsdijk het dorp Koudekerk nadert,  komt men langs het zogenaamde "open eind", waar de weg direct langs de  oude Rijn en het jaagpad loopt. Aan het begin ziet men links, aan de  polderkant, een mooi gelegen boerderij, met op de voorgevel de naam  RYN-HOEVE. Hier liet, omstreeks 1840, de heer Meder een riante buitenplaats  bouwen met een bouwmanswoning, stallen en een hooiberg. Daarna woonden  er achtereenvolgens de families IJsselstein , De Bordes, Zegers Veekens en  Zirkzee. Vanaf het eind van de vorige eeuw woont hier de familie Corts. In 1957  zette J.D. Corts de geschiedenis van zestig jaren wel en wee op de hoeve, op  papier. Hier volgt zijn verhaal.    

'T was in 1897, dat de buitenplaats RIJNHOEVE te koop kwam. De
toemalige eigenaar, de heer Everard Zirkzee, burgemeester van
Koudekerk, was op 29 maart van dat jaar overleden. Koper van de
buitenplaats werd wijlen de heer Gerardus Johannes Bertram Corts, oud
36 jaar, gehuwd met mejuffrouw Margarethe Catharina Oppelaar, oud 21
jaar. Deze plaats was omringd door hoog opgaande bomen, hakhout en
grote vijvers. In het midden het herenhuis -riant uitzicht gevende op de
oude rijn- met koetshuis en een grote veestal, omgeven door een grote
sier- en moestuin en een boomgaard; daarachter vruchtbare wei- en
hooilanden. Het geheel beslaat een oppervakte van ruim 28 hectare. Door
de nieuwe eigenaar werd er van de buitenplaats gaandeweg meer een
veehouderijbedrijf gemaakt, ook werden er van tijd tot tijd bomen en bos
gerooid en in weiland herschapen. Het grote huis werd steeds in haar volle
glorie onderhouden en jaarlijks, met de schoonmaak, van een frisse kalklaag voorzien. Ook de halve
maan van oesterschelpen kreeg zijn jaarlijkse naam RIJNHOEVE terug, overkoepeld door de thans nog
bestaande treur-es. Uit het huwlijk werden zeven zonen en een dochter geboren. Twee zonen t.w.
Bram Corts en ondergetekende, bleven werkzaam in de agrarische sector. In de dertig jaar dat vader
Corts het bedrijf bestuurde, zijn de keuken, de vestibule en de zogenaamde koepel bijgebouwd, dit ten
behoeve van de grootouders Oppelaar, die hun laatste levensjaren daar gesleten hebben. In het jaar
1927, dus 30 jaar later, beeindigde vader Corts het bedrijf. Aangezien hij een ernstige hartpatient was,
vond de dokter het beter dat hij zich terugtrok uit het zakenleven. Na rijpe overwegingen werd besloten
om RIJNHOEVE te verkopen.
J.D. Corts (1899-1975)
    

Deze hofstede kwam toen in het bezit van de hooggeboren jonkvrouw Gravin van Bylandt, wonende te Zeist. Ondergetekende had de  voorkeur de hofstede te mogen pachten en zo het bedrijf van zijn vader voort te zetten. Maar eerst wilde de Gravin, alvorens een  pachtcontract werd aangegaan, kennis maken met de toekomstige boerin Anna Maria Roos en de boer Jan Dirk Corts. Op 12 mei van  het bovengenoemde jaar werd het huwlijk voltrokken. Het woningvraagstuk was toen nog geen probleem, daar de eerder genoemde  koepel al enkele jaren leeg stond. Hoewel de kamer wekelijks door de verstelnaaister Neeltje Kroon werd bezet en de keuken dienst  deed als atelier van oom Jan schoneveld, die daar zijn schilderkunst beoefende, behoorde dit alras tot het verleden, want het pas  getrouwde paar nam daar toen hun intrek en kreeg bovendien nog twee kamers van het herenhuis, n.l. de voor- en achtersuite. De  overige familie Corts bewoonde toen de oostkant en de bovenverdieping. Op 27 februari 1930 overleed vader Corts. De daarop volgende  anderhalf jaar werd de familie zo trouwlustig, dat vijf kinderen het ouderlijk huis gingen verlaten, tot wie ook Margarethe Catharina  behoorde, gehuwd met J. schoneveld, thans professor te Den Haag.  Na deze uittocht zag moeder Corts zich genoodzaakt om de hofstede, waar zij als boerin haar beste jaren doorbracht, te verlaten en  ging te Leiderdorp wonen. Zoals het gaat met elk huis dat leegstaat, ging het ook met RIJNHOEVE. Jaren achtereen bleef het  onbewoond en verveloos, de witte muren werden groen. Wel werd het bijgebouw, de stallen en schuren, en de landerijen, die bij ons in  gebruik waren, goed onderhouden. Maar het overige kwam dusdanig in verval, dat het een bouwval dreigde te worden. De eigenares,  Mevr. Gravin van Bylandt, had het grote huis bestemd voor een kleinzoon van haar. Deze, intussen twintig jaar geworden jongeman,  wilde binnen enige tijd op RIJNHOEVE gaan wonen. Plannen en tekeningen voor verbouw waren in voorbereiding. Toen deed zich het  tragische ongeval voor, dat de jonge Graaf door een auto-ongeluk om het leven kwam. Dit had de Gravin zo teleurgesteld, dat zij na  enige tijd besloot de boerderij te verkopen. Dit betekende voor ons een grote strop, want zij had ons in de moeilijke dertiger jaren, meer  dan eens een flinke reductie op de pachtsom gegeven. Het was in de tijd dat een liter melk 2 a 2 1/2 cent opbracht en een pond kaas  voor een duppie werd verkocht. De rentmeester zei al, "betaal maar wat je kunt en de rest wordt je geschonken". Zo deed deze dame  met al haar boeren, want zij bezat vele boerderijen. Het is geen wonder dat wij haar naam altijd nog met ere noemen.   Op de 20ste oktober 1937 viel de grote klap en werd de boerderij onderhands verkocht aan mevrouw Weduwe M.S.G. Verloop,  wonende aan de lange vijverberg in Den Haag, die toenmaals tijdelijk verbleef in Zwitserland. Al gauw werd contact gezocht met de  nieuwe eigenares, want het volgend jaar(1938), liep de pacht per 1 mei af, zodat een nieuw contract moest worden aangegaan. Dit is  heel gewoon, hoewel het toch niet zo eenvoudig was. En nu komt het. Een vroegere schoolvriend, met wie we samen op de  jongelingsvereneging zaten en die niet ver van ons woonde, had ons zo in het zwart gezet en zulke laster van ons geschreven, dat de  nieuwe eigenares er zomaar niet toe overging om een nieuw contract tot stand te brengen. Mijn vrouw en ik waren hierover verbitterd.  "Als maar verwaarlozing; luie boer en boerin; overal in de schuld; geen vee meer in land en stal" en al zulke laster werd over ons  verteld. Wat hier tegen te doen? Ten einde raad gingen wij naar de burgemeester. Verschillende landbouwdeskundigen,  vooraanstaanden uit de landbouw-organisaties schreven en beweerden het tegendeel. Weken verliepen en we hoorden alsmaar: "Je  gaat RIJNHOEVE verlaten en de oude schoolvriend komt op de boerderij". In een vakblad werd in Gelderland bij de Grebbeberg een  boerderij te huur aangeboden. Ik stapte met loden voeten samen met zwager Roos er op af, verstoten van het erfgoed van onze ouders.  Gelukkig was het niets en opgeruimd gingen we weer naar huis. Mijn vrouw en kinderen, voor zover zij het begrepen, waren in volle  spanning voor wat er ging gebeuren. Ze waren blij dat het niet doorging. Toen zag ik de tekst hangen, waar ik duizend en een keer  langs gelopen was: "Vreest niet, gelooft alleenlijk". Weken verliepen, tot op zekere dag onder het middagmaal een deftig gekleed heer  onopgemerkt de kamer binnenstapte en zich voorstelde als in opdracht handelende van de nieuwe eigenares, Mevr. Verloop. Een  begeleidend schrijven deed de echtheid daarvan blijken. We zaten allen confuus en voordat het tot ons doordrong, wat deze heer kwam  doen, zei hij: "Nu kom ik eens poolshoogte nemen van wat er al of niet waar is van al dat geschrijf". Het was een tas vol. Allereerst  werd het vee op stal bekeken, waar een vijftigtal koeien de vreemdeling aankeken. Ook de varkens gaven blijk van hun belangstelling  voor het ongewoon bezoek. Vervolgens werden de hooi- en weilanden bekeken, wat betekende twee en een halve kilometer heen en in  een zig-zag lijn weer terug naar de boerderij. Na deze vermoeiende tocht werd nog een kop thee genoten, die mijn vrouw had  opgediend. Nadat hij het een en ander had opgetekend, waarbij hij zijn ogen goed liet functioneren, verdween deze heer, van wie alles  afhing, met zijn grote slee, die op het erf geparkeerd stond. Het was alsof hij een groot pak van onze schouders genomen had en we  voelden ons kilo's lichter. Nadien duurde het niet lang of de veel betekende heer kwam samen met haar, die zich de nieuwe eigenares  noemde, kennis maken. Ook zij was nieuwgierig naar die alles behalve bekwame bewoners en in welk pand zij haar geld gestoken  had. Zeer eenvoudig en zakelijk, als zij was, sprak zij met ons over een nieuw pachtcontract, het welk dan ook niet lang op zich liet  wachten. In het voorjaar van 1938 werd er een nieuw contract voor 12 jaar afgesloten. Onze nieuwe landvrouw was trots op haar bezit.  De bedrijfsgebouwen werden gemoderniseerd; er kwamen nieuwe zolders; de dakbedekking, welke uit riet bestond, werd vervangen  door pannen; grote ramen werden aangebracht; alles werd netjes in de verf gezet. Het was een lust voor het oog. Maar het grote  herenhuis, dat al jaren leegstond, was dusdanig in verval, dat zij besloot het in 1940 af te breken en een bijpassend voorhuis op te  bouwen. Doch door het uitbreken van de oorlog vielen alle plannen in duigen, tot groot ongerief van haar huurder. Ons gezin was  intussen al zo gegroeid -we hadden twee zonen en vijf dochters-, dat we genoodzaakt waren enkele kamers van het grote herenhuis in  gebruik te nemen.   Ook de broodschaarste speelde in ons gezin een grote rol. In overleg met de familie van mijn vrouw, de fam. Roos uit de  Haarlemmermeer en met goedvinden van de eigenares, werd er besloten enige percelen weiland te scheuren en in bouwland om te  zetten, voor het telen van tarwe, aardappelen en bieten. Onder de bekwame leiding van mijn vrouw's familie, welke rasechte  bouwboeren waren, werd er niet meer als vroeger op RIJNHOEVE alleen maar melk, boter en kaas gefabriceerd, maar ook de eerder  genoemde producten, hetwelk in ons levensonderhoud van groot belang was. Het bleek dat in de rijnstreek ook prima gewassen  groeiden. De opgroeiende zoons hadden ook veel belangstelling voor het nieuwe bedrijf. Ook de niet-boeren in de families Schoneveld  en Corts, waren er in de oorlogsjaren in geinteresseerd. We denken er dan ook met genoegen aan terug hoe men daadwerkelijk  meehielp met het binnenhalen van de oogst. Maar niet minder aan de zoons van oom Jaap, welke waren gelogeerd in de  zomervakantie. Neef Ard, die witneuzig aankwam en stijf als hij was de handen uit de mouwen stak en met een blos op z'n gezicht na  de vakantie schoorvoetend naar Den Haag terugging. Ook neef Aat liet zich niet onbetuigd, hoewel deze maar een zomer is geweest,  in tegenstelling tot Ard, die als het ware een abonnement op RIJNHOEVE had. In de nog pas verstreken jaren werden we verrast met  de hulp van neef Dick.   Intussen verliepen de oorlogsjaren, welke voor onze landbouw niet zo benauwend waren als voor vele andere stadsmensen. We waren  haar royale houding nog niet vergeten, die zij aan de dag gelegd had bij het verhuren van de boerderij. We beschouwden het dan ook  als onze plicht om haar van alles te voorzien wat het bedrijf opleverde die jaren, zodat het haar bij de heersende voedselschaarste aan  niets ontbrak. Het laatste jaar van de oorlog was het heel moeilijk om wat in Den Haag te krijgen, zodat zij zelf de fiets pakte en in  Koudekerk het een en ander kwam halen, waarbij zij soms onder het militair geschut iut de vliegtuigen, dekking moest zoeken. Ook  naar aanleiding van onze voedselondersteuning heeft zij zich niet onbetuigd gelaten, hetwelk uit het vervolg wel blijkt. Ons gezin  vermeerderde tijdens de oorlog met een zoon, welke wij noemde naar zijn vader, en een dochter, die de namen kreeg van onze  landvrouw namelijk Margarethe Sofia Geertruida. In 1945 werd nog een zoon geboren, die de kinderschaar sloot.  Door deze gezinsuitbreiding werd de woon- en slaapgelegenheid steeds nijpender. Het grote herenhuis was nu toch een bouwval  geworden en ook van binnen zag het er dusdanig uit, dat zelfs de Duitsers er in de oorlogsjaren niets voor voelden om het te vorderen.  De eigenares, hoewel van goede wille, vond de begroting van kosten, die ze had laten maken, zo hoog, dat van nieuwbouw voorlopig  werd afgezien. De jaren verliepen en we naderden het jaar 1950. De pacht van 12 jaren liep ten einde. Hoewel we een jaar en zes  weken van te voren om pachtverlenging hadden verzocht bij de pachtkamer -wat moet, aangezien deze instantie een  pachtovereenkomst ongeldig kan verklaren- bleek achteraf, dat dit in het geheel niet nodig was geweest, daar de eigenares meer voor  verkoop voelde dan voor verhuur. In de verschenen 12 jaren had de veelbetekende heer, beedigd Rentmeester en Rijkstaxateur, toezicht  op de boerderij. Een keer in het jaar, als Mevrouw een officieel bezoek bracht, was hij erbij om haar van advies te dienen. Dan werd, als  het weer het toeliet, het paard aangespannen voor de boerenbrik en werd een rondrit gemaakt over de landerijen. Zo waren zij dan een  dagje te gast bij ons, waar mijn vrouw een hele drukte van had, en waaruit de goede verstandhouding bleek. Toch besloot zij de  boerderij te verkopen. Zakelijk als zij waren, had ze het goed gezien, dat als ze ging bouwen, dat de rentabiliteit zo klein zou worden,  dat het bijna niets meer op zou brengen, maar er moest iets gebeuren met het oude gebouw. Zodoende viel dan het bovengenoemde  besluit en werden wij als eerste koper in de gelegenheid gesteldom het vroegere eigendom van onze ouders, tegen taxatiewaarde, in  bezit te krijgen.   Met moeder Corts en de broers, maar ook met de familie Roos, werd er over gesproken. Zij vonden het allen een prachtig bezit. Maar  wij konden het zelf niet betalen, want wij hadden al een grote inventaris en een groot gezin, waar we trots op waren. En dan nu nog een  boerderij kopen, die dringend verbouwing nodig had en bovendien nog 40% van de koopsom in contanten te betalen, want we konden  60% hypotheek krijgen. Het leek allemaal tot het onmogelijke te behoren om zulk een bedrag in een keer op te brengen en dan  jaarlijks nog zoveel rente en aflossing plus de verbouwing, die zomaar fl.25.000,- zou kosten, te betalen. Ofschoon er een lichtpuntje  was, of eigenlijk waren het er twee, waar de rentmeester bij het bepalen van de verkoopprijs geen rekening mee had gehouden en wat  wij wel wisten. Het eerste was datgene waar ik al die jaren, dat ik op het bedrijf werkzaam was, van kindsbeen af, over heen gelopen  was, hetgeen toch een groot kapitaal vertegenwoordigde. Het was door de voortschrijdende techniek mogelijk geworden, om de  pannenbakkersklei, die juist in de verst afgelegen percelen aanwezig was, af te graven en voor een goede prijs te verkopen. Hierdoor  vertegenwoordigde 1 ha. kleigrond meer aan geld dan de koopsom die per ha. gevraagd werd, terwijl na afgraving nog prima hooi- of  weiland overbleef. Het tweede was de afbraak van het herenhuis, dat onze verwachtingen overtrof, want daar kwam zoveel meer lood en  zink af, wat niemand had kunnen voorzien. De stenen, die onder de kalklaag vandaan kwamen, bleken zeer goed bruikbaar voor de  nieuwbouw. Binten en planken, die beter waren dan nieuwe, werden zorgvuldig spijkerschoon gemaakt en ondergebracht in de veestal  om bij de nieuwbouw weer te gebriuken, zomede deuren en pannen.  Vervolgens besloten we RIJNHOEVE te kopen en het grote herenhuis te slopen en van het oude materiaal een nieuw voorhuis te laten  bouwen, passend bij de hoge kastanjebomen en de grote bedrijfsgebouwen. In het voorjaar van 1951 kwamen tekeningen en vergunning  voor verbouw af. In dat voorjaar werd door praktisch het hele gezin meegewerkt aan de sloop. Met behulp van de landbouwtractor  werden de muren omgetrokken, zodat dit alras was beslecht. Vijf tot zes fabrieksarbeiders, uit de naaste omgeving, kwamen na  werktijd stenen bikken. De tekening had uitgewezen dat er ruim 100.000 stenen nodig waren voor de nieuwbouw. Achteraf bleek, dat  het oude gebouw ruim 125.000 bruikbare stenen had opgeleverd. Tergelijkertijd werd de verbouwing ter hand genomen. Alles ging even  massaal en na enkele maanden konden we onze intrek nemen in de nieuwe boerderij. Deze bevatte beneden een kamer en suite en  een slaapkamer, w.c., gang en grote woonkeuken. Boven vier flinke slaapkamers, douchecel, overloop en een flinke zolder boven de  keuken, plaats biedend aan zes bedden en daarboven nog een vliering. Aan de westzijde is de koepel gebleven zoals die was, met hal,  woonkamer, keuken, w.c., een slaapkamer en een schuurtje. Deze ruimte wordt thans tijdelijk verhuurd, maar is eigenlijk bestemd voor  een van de zoons, die later deelgenoot zal worden. Het geheel bestaat mede uit ruime veestallen, plaats biedend aan 51 koeien, met  varkensschuren voor 120 varkens, een grote nieuwe hooiberg en een aantal schuren. Daarachter vruchtbare landerijen, bestaande uit  16 ha weiland en 12 ha bouwland. Dit alles is vanaf 1951 ons eigendom geworden.  

J.D. Corts, 1957.
 
Het is zeventien jaar later, als de heer Corts nog een aanvulling op het vorenstaande schrijft.   Door de werkloosheid was er in de oorlogsjaren '40-'45 gemakkelijk aan personeel voor RIJNHOEVE te komen, behalve weekloon  werden de arbeiders ook voorzien van eten. In het laatste oorlogsjaar stonden er vaak rijen mensen om te delen in de tarwe en  aardappelen. Eveneens werd aan de deur menige boterham met kaas uitgereikt, terwijl diverse schoolkinderen deelden in erwtensoep  en pap. Tijdens het oogsten was er een controleur, om toe te zien, dat niet alles voor prive doeleinden gebriukt werd. Een gedeelte van  het graan moest namelijk worden afgestaan. Verscheidene mensen kwamen "aren lezen"(op de akker, na het dorsen van het graan,  zoeken naar achtergebleven korenaren) en gingen met een flinke hoeveelheid graan naar huis.  In de jaren die volgden, waren beide zoons Gerard en Pleun flinke krachten op RIJNHOEVE. Nadat Gerard in '52 zijn militaire diensttijd  achter de rug had, was het enthousiasme bij hem om weer op de boerderij te gaan werken, niet groot en hij solliciteerde naar een  betrekking bij de landbouwvoorlichtinsdienst in Noord-Holland. In mei 1956 trouwde hij met Lydia Vogelaar uit Zoetermeer, waarna het  jonge paar in De Rijp ging wonen. Intussen was Pleun meer en meer met het bedrijf bekend geraakt, mede door overleg met mij. De  derde zoon Dick was inmiddels ook werkzaam op RIJNHOEVE en het zag er naar uit, dat de twee zoons het bedrijf van hun ouders  zouden voortzetten. Maar toch had Dick, bij nader inzien, geen idee om op de boerderij te bijven. Hij trouwde in 1968 met Nel Verhagen  uit Alphen aan den Rijn en ging werken bij Meurs loonbedrijf in Zoeterwoude. Ze gingen wonen in Ter Aar. Maar de dochters waren  inmiddels ook praktisch allemaal het huis uit. Trijny trouwde als eerste in november 1956 met Andries van der Linde, veehouder te  Gelderswoude. Vervolgens trouwde Annemarie in mei 1957 met Piet Ooms, boomkweker in Hazerswoude. Gre trouwde in april 1959  met Wim Rijnsburger, veehouder in Zoeterwoude. De jongste zoon, Bertje was nog steeds ons zorgenkind. Hij is tijdelijk in Meer en  Bosch verpleegd geweest en daarna in de Dr. van der Bergh-stichting in Noordwijk. In augustus 1964 is hij overleden.   Nu van het gezin meer dan de helft getrouwd was, verlangden mijn vrouw en ik langzamerhand naar een rustiger leven, ook gezien onze  leeftijd. Het juiste moment was er, toen Pleun in 1965 trouwde met Nel Landman uit Ouderkerk aan den Amstel. RIJNHOEVE was van  binnen zo verbouwd, dat het bewoonbaar was voor twee gezinnen. Dochter Janny trouwde in april 1967 met Gerrit Struik uit Diemen,  vertegenwoordiger van de Alfa Laval melkmachines. Zij gingen in Koudekerk aan den Rijn wonen. Trudy trouwde in juli 1968 met Chris  Hekman, thans onderwijzer in Diepenheim. Ria tenslotte werkt, sinds 1973, als onderwijzeres te Wageningen Zo waren veel bewoners  van de RIJNHOEVE vertrokken. Wat was er nog meer veranderd? In het voorjaar van 1968 was er vergunning gekregen om een huis te  bouwen in de voormalige boomgaard. In mei van dat jaar werd de eerst steen gelegd door Jan Dirk Corts, oudste naamgenoot en zoon  van Gerard en Lyda, die intussen in Heiloo woonden. Zo verhuisden mijn vrouw en ik in oktober 1968 naar de mooie en gerieflijke  semi-bungalow, die met een bruggetje, gemaakt van de stam van een eik, verbonden was met RIJNHOEVE. Vooral mijn vrouw voelde  zich erg gelukkig in dit prettige huis en ook ik kon gauw wennen.  Hoe stond het intussen met het bedrijf? Pleun en Dick hadden in 1966 RIJNHOEVE met gebouwen en land van ons gepacht. Het land  was inmiddels 33 ha. groot en werd voor het vee als weiland gebruikt. Maar doordat Dick geen boer bleef, werd het automatisch zo, dat  Pleun de enige opvolger zou worden. Dat betekende tevens, dat ik mij langzamerhand teruggetrokken had, mede om  gezondheidsredenen, maar mijn interesse is nog steeds groot. Nu Pleun de boerderij in bezit had, wilde hij gaan moderniseren, wat  nodig was vanwege de hoeveelheid vee. In 1972 werd een ligboxenstal voor 80 koeien gebouwd, terwijl in de oude stallen voornamelijk  jong vee werd gehuisvest, t.w. 50 a 60 stuks pinken en kalveren. Daarnaast telt het bedrijf ook 140 varkens en zijn er schapen en  lammeren. Pleun en Nel wonen met hun kinderen beneden op de boerderij, terwijl de etage verhuurd is. Samen met een goede  medewerker, Cees de Boer, zorgen zij voor het bedrijf. Nog steeds wordt er, evenals vroeger, 's zomers kaas gemaakt.   In januari 1973 heeft mijn vrouw een heupoperatie moeten ondergaan, waarna ze nog elf weken is verpleegd in de Annakliniek in Leiden  In de loop van het jaar is ze zodanig hersteld, dat ze in huis zonder stok goed kan lopen. In die tijd is mej. R. van Ommering, thans  mevrouw Oost, een goede hulp geweest. Zelf heb ik in oktober 1970 een maand in het ziekenhius gelegen, vanwege een hartinfarct. Dit  herhaalde zich in augustus 1973, maar gelukkig ben ik ook daarvan hersteld. Wij beiden zijn God dankbaar, dat we na veel ziekte, het  jaar gezond mochten beeindigen.  

J.D. Corts, koudekerk 1974.    

Naschrift;  Intussen zijn er bijna 25 jaren verlopen, waarin weer het nodige veranderd is. Nog geen jaar nadat J.D. Corts de laatste regels schreef,  is hij op 3 maart 1975 overleden. Mevrouw Corts is nog zeven jaar blijven wonen bij de boerderij, waarna zij verhuisde naar het  bejaardenhuis Rhijndael. Op 29 juni 1996 in Anna Maria Corts-Roos op 91 jarige leeftijd overleden. Na het vertrek uit de bungalow in  1982 is deze verkocht aan de familie de Haas uit Leiden en werd de voetbrug naar de boerderij afgebroken.   Eind oktober 1981 werd Nel, de vrouw van Pleun Corts, ernstig ziek en moest in het ziekenhuis worden opgenomen. Vanaf die tijd is er  op RIJNHOEVE geen kaas meer gemaakt, want op 4 december van het zelfde jaar is Nel Corts-Landman, op 46 jarige leeftijd  overleden. Uit hun huwlijk, dat 16 jaar geduurd heeft, zijn drie kinderen geboren; Jan Dirk (1967), Eijsbert (1970) en Antoinette (1972).  In 1984 hertrouwt Pleun met Adriana de Bruijn uit Waddinxveen.  Doordat de aangrenzende boerenbedrijven van Koot, Van Vliet(Bronstee), Groen en Bijsterbosch(Vredebest) en later ook Van Egmond,  met de veehouderij stoppen, is Pleun in de gelegenheid er land bij te kopen. Was het bedrijf aanvakelijk 28 ha. groot, thans heeft het  een grootte van 49 ha. Doordat beide zoons zich met het bedrijf gingen bemoeien, was de schaalvergroting mogelijk. Omstreeks 1993  heeft Pleun, samen met zijn oudste zoon Jan Dirk, het bedrijf omgezet in een maatschap. Ze houden 120 stuks vee, waarvan er 80  gemolken moeten worden, en nog gemiddeld 30 fokschapen. Ten behoeve van de tweede zoon koopt Pleun in 1993 van de gemeente  Rijnwoude, 22,5 ha. land langs de Gemeneweg thv het Kromme Jaagpad in Hazerswoude. In april 1997 trouwt Eijsbert met Diane Uljé  uit Hazerswoude en betrekt het jonge paar een nieuw gebouwde boerderij aldaar. Als aan de Hondsdijk een vrij nieuwe woning te koop  staat, achten Pleun en Adriana de tijd gekomen om wat meer afstand van de boerderij te nemen. Op 1 juni 1998 verhuizen ze naar no.  62, vanwaar ze dagelijks nog naar RIJNHOEVE op no. 33 gaan om Jan Dirk te helpen met het boerenwerk. Ook Cees de Boer is er  nog steeds om de helpende hand te bieden. Naast de zorg om z'n veestapel, is Jan Dirk een zeer verdienstelijk schaatser. Tijdens de  laatst gehouden Elfstedentocht in de winter '96-'97 werd hij bij de wedstrijdrijders dertiende achter de winnaar, zijn trainingsmaat, Henk  Angenent.   In het verhaal van J.D. Corts doet deze verslag van het wijzigen van weiland in bouwland tijdens de oorlog. Volgens Pleun eiste de  Duitse bezetter van de veeboren, dat een bepaald percentage land bebouwd moest worden met aardappelen, granen en/of  peulvruchten. Doordat zijn vader van meerdere collegaboeren deze scheurplicht overnam, bedroeg de oppervlakte bouwland zelfs 12 ha.  Van de opbrengst mocht slechts een klein gedeelte voor eigen gebriuk behouden blijven, de rest moest worden verkocht aan de  voedselvoorziening. Vandaar de aanwezigheid van een zo genoemde CCDer (centrale Controle Dienst) bij het oogsten. Na de oorlog  bleef men op RIJNHOEVE nog tot in de zestiger jaren doorgaan met het telen van gewassen. Toen de veeteelt grootschaliger en  arbeidsintensiever werd, was een gemengd bedrijf van de omvang als op RIJNHOEVE niet meer te handhaven en werd het bouwland  nog eenmaal ingezaaid, maar nu met gras.  J.D. Corts was een groot liefhebber van paarden. In 1946 was hij samen met o.a. Jaap Dorrepaal, Wim van den Akker en Frank de  Graaff oprichter van de Koudekerkse ruitervereneging De Rijnruiters. een keer in de week werd er geoeffend op de wei ten oosten van  RIJNHOEVE, waar men een zogenaamde open bak had aangelegd. Jaarlijks hield men bij Van Egmond(thans de Hoek) een  ruiteravond, waar het er gezellig aan toe ging. Ook werd er ieder jaar deelgenomen aan de grote optocht tijdens het 3-oktoberfeest te  Leiden. De ruiters werden dan van passende(historische) kleding voorzien, al naar gelang het thema van de optocht. Van de vergoeding  die men daarvoor kreeg, was 's avonds meestal niet veel meer over. De vereneging heeft ruim twintig jaar bestaan.   Over de komst van G.J. Bertramszoon Corts naar Koudekerk aan het eind van de vorige eeuw, valt nog het volgende te vermelden. De  oudste stamhouder van de familie Corts leefde omstreeks 1600 in Bredevoort, in de buurt van Aalten in de Achterhoek. In het midden  van de vorige eeuw is de vader, Bertram Corts, textielfabrikant te Leiden. Onze Gerardus Johannes, de zoon, wilde boer worden en is  gaan werken als knecht op een boerderij aan de Maaldrift te Wassenaar, om als hij het vak voldoende beheerste, te zijner tijd een  eigen bedrijf te beginnen. De mogelijkheid deed zich voor toen de buitenplaats RIJNHOEVE te Koudekerk publiekelijk verkocht werd.  Door de notarissen J.C. Spruit te Alphen en C. Korteweg te Hazerswoude werd, in het logement van Mej. de weduwe Van Egmond te  Koudekerk, op 6 juni 1897 de buitenplaats in bod gebracht, waarna een week later de afslag plaats vond. Door de eerstgenoemde  notaris is van deze veiling een akte opgemaakt.(Notarieel archief Alphen 1896-1905,no. 3, volg.no. 73). De verkoop geschiedde in  zeven percelen, waarvan de eerste vijf direct betrekking hadden op de buitenplaats, t.w.: een perceel huis en bouwmanswoning met  stallen, enz., een perceel bos, eenperceel boomgaard, en twee percelen landerijen. Hetzesde perceel had betrekking op een aantal  arbeiderswoningen in de Hondsdijk, tussen weg en jaagpad, de Vette Lad of Vette Vaatdoek geheten. Perceel zeven tenslotte betrof  landerijen te Oudshoorn. De percelen werden eerst afzonderlijk in bod gezet, waardoor de eerste zes op een gezamelijk bedrag  kwamen van fl. 49.650,-. Bij de afslag op 16 juni, wordt door de heer W.C. Mulder, architect te Leiden, het hoogste bod uitgebracht op  de combinatie van de percelen een tot en met zes, namelijk fl. 59.670,-. Mulder verklaart, volgens de akte,.....te hebben gemijnd en  gekocht voor ten behoeve van en als dan daartoe mondeling gemachtigd door de heer Gerardus Johannes Bertramsz. Corts, zonder  beroep, wonende te Leiden.... Uit de akte blijkt tevens dat voor de aan het huis gebouwde serre nog fl. 450,- betaald moest worden,  zodat uiteindelijk G.J.Bz. Corts voor fl. 60.120,- eigenaar werd van de buitenplaats RIJNHOEVE. In de akte lezen we verder dat,.....het  herenhuis is te aanvaarden den 1e november 1897....... Tevens wordt een onderhandse huurovereenkomst d.d. 18 maart 1893  genoemd, waaruit blijkt, dat de achter tegen het huis gelegen bouwmanswoning en de landerijen waren verhuurd aan Isaac Jacobus  Vis, tegen een jaarlijkse huursom van fl. 2.800,-. Deze overeenkomst had voor wat de woning betreft een looptijd tot uiterlijk april 1899  en voor de landerijen tot kerstmis 1898. De arbeiderswoningen(perceel zes) werden ....bij de week verhuurd aan diversen.... Deze  woningen waren, in de loop der jaren, net als het herenhuis, in dermate slechte staat komen te verkeren, dat deze kort na de oorlog  werden verkocht aan Abraham Leenheer, aannemer te Koudekerk, die ze liet slopen. Hoe het verder is gegaan tussen de nieuwe  eigenaar Corts en de huurder Vis, is niet bekend. Uit het bevolkingsregister weten we, dat Corts, afkomstig uit Wassenaar, zich op 16  september 1897 in Koudekerk heeft gevestigd.  Over G.J. Bertramszoon Corts kan nog worden vermeld, dat deze voor de plaatselijke kiesvereneging van de Christelijke Historische  Unie, zitting heeft gehad in de gemeenteraad van Koudekerk. Op 4 september 1923 wordt hij door burgemeester Oeberius Kaptein  beedigd als raadslid. In januari 1925 maakt hij de beedeging mee van de nieuwe burgemeester, de heer M.J.E. Kwint. Gedurende het  jaar 1926 is Corts wegens ziekte niet in de gelegenheid alle raadsvergaderingen bij te wonen. Als er in 1927 weer verkiezingen zijn  stelt hij zich niet meer verkiesbaar. In de raadsvergadering van 6 september van dat jaar, neemt burgemeester Kwint, namens de  gemeente, afscheid van de vertrekkende leden Corts en Slegtenhorst. Daarbij spreekt hij, volgens de notulen, tot de eerste o.a. de  volgende woorden: ...In het laatste jaar heeft u de vergaderingen met het oog op uw gezondheid slechts af en toe kunnen bijwonen,  doch u toonde zich iemand van vooruitstrevende aard, eerlijk en kalm van aanleg en bescheiden. Het verheugt mij, dat de gezondheid  van de heer Corts aanmerkelijk verbeterd is en wij willen hem gaarne danken voor hetgeen hij voor de gemeente deed. Onze beste  wensen tevens voor de toekomst....  
De complete tekst zoals deze hier is vermeld is gepubliceerd door het "Historisch genootschap Koudekerk", jaarboek nr 10 1998.     

mail to