Deze hofstede kwam toen in het bezit van de hooggeboren jonkvrouw Gravin van Bylandt, wonende te Zeist. Ondergetekende had de voorkeur de hofstede te mogen pachten en zo het bedrijf van zijn vader voort te zetten. Maar eerst wilde de Gravin, alvorens een pachtcontract werd aangegaan, kennis maken met de toekomstige boerin Anna Maria Roos en de boer Jan Dirk Corts. Op 12 mei van het bovengenoemde jaar werd het huwlijk voltrokken. Het woningvraagstuk was toen nog geen probleem, daar de eerder genoemde koepel al enkele jaren leeg stond. Hoewel de kamer wekelijks door de verstelnaaister Neeltje Kroon werd bezet en de keuken dienst deed als atelier van oom Jan schoneveld, die daar zijn schilderkunst beoefende, behoorde dit alras tot het verleden, want het pas getrouwde paar nam daar toen hun intrek en kreeg bovendien nog twee kamers van het herenhuis, n.l. de voor- en achtersuite. De overige familie Corts bewoonde toen de oostkant en de bovenverdieping. Op 27 februari 1930 overleed vader Corts. De daarop volgende anderhalf jaar werd de familie zo trouwlustig, dat vijf kinderen het ouderlijk huis gingen verlaten, tot wie ook Margarethe Catharina behoorde, gehuwd met J. schoneveld, thans professor te Den Haag. Na deze uittocht zag moeder Corts zich genoodzaakt om de hofstede, waar zij als boerin haar beste jaren doorbracht, te verlaten en ging te Leiderdorp wonen. Zoals het gaat met elk huis dat leegstaat, ging het ook met RIJNHOEVE. Jaren achtereen bleef het onbewoond en verveloos, de witte muren werden groen. Wel werd het bijgebouw, de stallen en schuren, en de landerijen, die bij ons in gebruik waren, goed onderhouden. Maar het overige kwam dusdanig in verval, dat het een bouwval dreigde te worden. De eigenares, Mevr. Gravin van Bylandt, had het grote huis bestemd voor een kleinzoon van haar. Deze, intussen twintig jaar geworden jongeman, wilde binnen enige tijd op RIJNHOEVE gaan wonen. Plannen en tekeningen voor verbouw waren in voorbereiding. Toen deed zich het tragische ongeval voor, dat de jonge Graaf door een auto-ongeluk om het leven kwam. Dit had de Gravin zo teleurgesteld, dat zij na enige tijd besloot de boerderij te verkopen. Dit betekende voor ons een grote strop, want zij had ons in de moeilijke dertiger jaren, meer dan eens een flinke reductie op de pachtsom gegeven. Het was in de tijd dat een liter melk 2 a 2 1/2 cent opbracht en een pond kaas voor een duppie werd verkocht. De rentmeester zei al, "betaal maar wat je kunt en de rest wordt je geschonken". Zo deed deze dame met al haar boeren, want zij bezat vele boerderijen. Het is geen wonder dat wij haar naam altijd nog met ere noemen. Op de 20ste oktober 1937 viel de grote klap en werd de boerderij onderhands verkocht aan mevrouw Weduwe M.S.G. Verloop, wonende aan de lange vijverberg in Den Haag, die toenmaals tijdelijk verbleef in Zwitserland. Al gauw werd contact gezocht met de nieuwe eigenares, want het volgend jaar(1938), liep de pacht per 1 mei af, zodat een nieuw contract moest worden aangegaan. Dit is heel gewoon, hoewel het toch niet zo eenvoudig was. En nu komt het. Een vroegere schoolvriend, met wie we samen op de jongelingsvereneging zaten en die niet ver van ons woonde, had ons zo in het zwart gezet en zulke laster van ons geschreven, dat de nieuwe eigenares er zomaar niet toe overging om een nieuw contract tot stand te brengen. Mijn vrouw en ik waren hierover verbitterd. "Als maar verwaarlozing; luie boer en boerin; overal in de schuld; geen vee meer in land en stal" en al zulke laster werd over ons verteld. Wat hier tegen te doen? Ten einde raad gingen wij naar de burgemeester. Verschillende landbouwdeskundigen, vooraanstaanden uit de landbouw-organisaties schreven en beweerden het tegendeel. Weken verliepen en we hoorden alsmaar: "Je gaat RIJNHOEVE verlaten en de oude schoolvriend komt op de boerderij". In een vakblad werd in Gelderland bij de Grebbeberg een boerderij te huur aangeboden. Ik stapte met loden voeten samen met zwager Roos er op af, verstoten van het erfgoed van onze ouders. Gelukkig was het niets en opgeruimd gingen we weer naar huis. Mijn vrouw en kinderen, voor zover zij het begrepen, waren in volle spanning voor wat er ging gebeuren. Ze waren blij dat het niet doorging. Toen zag ik de tekst hangen, waar ik duizend en een keer langs gelopen was: "Vreest niet, gelooft alleenlijk". Weken verliepen, tot op zekere dag onder het middagmaal een deftig gekleed heer onopgemerkt de kamer binnenstapte en zich voorstelde als in opdracht handelende van de nieuwe eigenares, Mevr. Verloop. Een begeleidend schrijven deed de echtheid daarvan blijken. We zaten allen confuus en voordat het tot ons doordrong, wat deze heer kwam doen, zei hij: "Nu kom ik eens poolshoogte nemen van wat er al of niet waar is van al dat geschrijf". Het was een tas vol. Allereerst werd het vee op stal bekeken, waar een vijftigtal koeien de vreemdeling aankeken. Ook de varkens gaven blijk van hun belangstelling voor het ongewoon bezoek. Vervolgens werden de hooi- en weilanden bekeken, wat betekende twee en een halve kilometer heen en in een zig-zag lijn weer terug naar de boerderij. Na deze vermoeiende tocht werd nog een kop thee genoten, die mijn vrouw had opgediend. Nadat hij het een en ander had opgetekend, waarbij hij zijn ogen goed liet functioneren, verdween deze heer, van wie alles afhing, met zijn grote slee, die op het erf geparkeerd stond. Het was alsof hij een groot pak van onze schouders genomen had en we voelden ons kilo's lichter. Nadien duurde het niet lang of de veel betekende heer kwam samen met haar, die zich de nieuwe eigenares noemde, kennis maken. Ook zij was nieuwgierig naar die alles behalve bekwame bewoners en in welk pand zij haar geld gestoken had. Zeer eenvoudig en zakelijk, als zij was, sprak zij met ons over een nieuw pachtcontract, het welk dan ook niet lang op zich liet wachten. In het voorjaar van 1938 werd er een nieuw contract voor 12 jaar afgesloten. Onze nieuwe landvrouw was trots op haar bezit. De bedrijfsgebouwen werden gemoderniseerd; er kwamen nieuwe zolders; de dakbedekking, welke uit riet bestond, werd vervangen door pannen; grote ramen werden aangebracht; alles werd netjes in de verf gezet. Het was een lust voor het oog. Maar het grote herenhuis, dat al jaren leegstond, was dusdanig in verval, dat zij besloot het in 1940 af te breken en een bijpassend voorhuis op te bouwen. Doch door het uitbreken van de oorlog vielen alle plannen in duigen, tot groot ongerief van haar huurder. Ons gezin was intussen al zo gegroeid -we hadden twee zonen en vijf dochters-, dat we genoodzaakt waren enkele kamers van het grote herenhuis in gebruik te nemen. Ook de broodschaarste speelde in ons gezin een grote rol. In overleg met de familie van mijn vrouw, de fam. Roos uit de Haarlemmermeer en met goedvinden van de eigenares, werd er besloten enige percelen weiland te scheuren en in bouwland om te zetten, voor het telen van tarwe, aardappelen en bieten. Onder de bekwame leiding van mijn vrouw's familie, welke rasechte bouwboeren waren, werd er niet meer als vroeger op RIJNHOEVE alleen maar melk, boter en kaas gefabriceerd, maar ook de eerder genoemde producten, hetwelk in ons levensonderhoud van groot belang was. Het bleek dat in de rijnstreek ook prima gewassen groeiden. De opgroeiende zoons hadden ook veel belangstelling voor het nieuwe bedrijf. Ook de niet-boeren in de families Schoneveld en Corts, waren er in de oorlogsjaren in geinteresseerd. We denken er dan ook met genoegen aan terug hoe men daadwerkelijk meehielp met het binnenhalen van de oogst. Maar niet minder aan de zoons van oom Jaap, welke waren gelogeerd in de zomervakantie. Neef Ard, die witneuzig aankwam en stijf als hij was de handen uit de mouwen stak en met een blos op z'n gezicht na de vakantie schoorvoetend naar Den Haag terugging. Ook neef Aat liet zich niet onbetuigd, hoewel deze maar een zomer is geweest, in tegenstelling tot Ard, die als het ware een abonnement op RIJNHOEVE had. In de nog pas verstreken jaren werden we verrast met de hulp van neef Dick. Intussen verliepen de oorlogsjaren, welke voor onze landbouw niet zo benauwend waren als voor vele andere stadsmensen. We waren haar royale houding nog niet vergeten, die zij aan de dag gelegd had bij het verhuren van de boerderij. We beschouwden het dan ook als onze plicht om haar van alles te voorzien wat het bedrijf opleverde die jaren, zodat het haar bij de heersende voedselschaarste aan niets ontbrak. Het laatste jaar van de oorlog was het heel moeilijk om wat in Den Haag te krijgen, zodat zij zelf de fiets pakte en in Koudekerk het een en ander kwam halen, waarbij zij soms onder het militair geschut iut de vliegtuigen, dekking moest zoeken. Ook naar aanleiding van onze voedselondersteuning heeft zij zich niet onbetuigd gelaten, hetwelk uit het vervolg wel blijkt. Ons gezin vermeerderde tijdens de oorlog met een zoon, welke wij noemde naar zijn vader, en een dochter, die de namen kreeg van onze landvrouw namelijk Margarethe Sofia Geertruida. In 1945 werd nog een zoon geboren, die de kinderschaar sloot. Door deze gezinsuitbreiding werd de woon- en slaapgelegenheid steeds nijpender. Het grote herenhuis was nu toch een bouwval geworden en ook van binnen zag het er dusdanig uit, dat zelfs de Duitsers er in de oorlogsjaren niets voor voelden om het te vorderen. De eigenares, hoewel van goede wille, vond de begroting van kosten, die ze had laten maken, zo hoog, dat van nieuwbouw voorlopig werd afgezien. De jaren verliepen en we naderden het jaar 1950. De pacht van 12 jaren liep ten einde. Hoewel we een jaar en zes weken van te voren om pachtverlenging hadden verzocht bij de pachtkamer -wat moet, aangezien deze instantie een pachtovereenkomst ongeldig kan verklaren- bleek achteraf, dat dit in het geheel niet nodig was geweest, daar de eigenares meer voor verkoop voelde dan voor verhuur. In de verschenen 12 jaren had de veelbetekende heer, beedigd Rentmeester en Rijkstaxateur, toezicht op de boerderij. Een keer in het jaar, als Mevrouw een officieel bezoek bracht, was hij erbij om haar van advies te dienen. Dan werd, als het weer het toeliet, het paard aangespannen voor de boerenbrik en werd een rondrit gemaakt over de landerijen. Zo waren zij dan een dagje te gast bij ons, waar mijn vrouw een hele drukte van had, en waaruit de goede verstandhouding bleek. Toch besloot zij de boerderij te verkopen. Zakelijk als zij waren, had ze het goed gezien, dat als ze ging bouwen, dat de rentabiliteit zo klein zou worden, dat het bijna niets meer op zou brengen, maar er moest iets gebeuren met het oude gebouw. Zodoende viel dan het bovengenoemde besluit en werden wij als eerste koper in de gelegenheid gesteldom het vroegere eigendom van onze ouders, tegen taxatiewaarde, in bezit te krijgen. Met moeder Corts en de broers, maar ook met de familie Roos, werd er over gesproken. Zij vonden het allen een prachtig bezit. Maar wij konden het zelf niet betalen, want wij hadden al een grote inventaris en een groot gezin, waar we trots op waren. En dan nu nog een boerderij kopen, die dringend verbouwing nodig had en bovendien nog 40% van de koopsom in contanten te betalen, want we konden 60% hypotheek krijgen. Het leek allemaal tot het onmogelijke te behoren om zulk een bedrag in een keer op te brengen en dan jaarlijks nog zoveel rente en aflossing plus de verbouwing, die zomaar fl.25.000,- zou kosten, te betalen. Ofschoon er een lichtpuntje was, of eigenlijk waren het er twee, waar de rentmeester bij het bepalen van de verkoopprijs geen rekening mee had gehouden en wat wij wel wisten. Het eerste was datgene waar ik al die jaren, dat ik op het bedrijf werkzaam was, van kindsbeen af, over heen gelopen was, hetgeen toch een groot kapitaal vertegenwoordigde. Het was door de voortschrijdende techniek mogelijk geworden, om de pannenbakkersklei, die juist in de verst afgelegen percelen aanwezig was, af te graven en voor een goede prijs te verkopen. Hierdoor vertegenwoordigde 1 ha. kleigrond meer aan geld dan de koopsom die per ha. gevraagd werd, terwijl na afgraving nog prima hooi- of weiland overbleef. Het tweede was de afbraak van het herenhuis, dat onze verwachtingen overtrof, want daar kwam zoveel meer lood en zink af, wat niemand had kunnen voorzien. De stenen, die onder de kalklaag vandaan kwamen, bleken zeer goed bruikbaar voor de nieuwbouw. Binten en planken, die beter waren dan nieuwe, werden zorgvuldig spijkerschoon gemaakt en ondergebracht in de veestal om bij de nieuwbouw weer te gebriuken, zomede deuren en pannen. Vervolgens besloten we RIJNHOEVE te kopen en het grote herenhuis te slopen en van het oude materiaal een nieuw voorhuis te laten bouwen, passend bij de hoge kastanjebomen en de grote bedrijfsgebouwen. In het voorjaar van 1951 kwamen tekeningen en vergunning voor verbouw af. In dat voorjaar werd door praktisch het hele gezin meegewerkt aan de sloop. Met behulp van de landbouwtractor werden de muren omgetrokken, zodat dit alras was beslecht. Vijf tot zes fabrieksarbeiders, uit de naaste omgeving, kwamen na werktijd stenen bikken. De tekening had uitgewezen dat er ruim 100.000 stenen nodig waren voor de nieuwbouw. Achteraf bleek, dat het oude gebouw ruim 125.000 bruikbare stenen had opgeleverd. Tergelijkertijd werd de verbouwing ter hand genomen. Alles ging even massaal en na enkele maanden konden we onze intrek nemen in de nieuwe boerderij. Deze bevatte beneden een kamer en suite en een slaapkamer, w.c., gang en grote woonkeuken. Boven vier flinke slaapkamers, douchecel, overloop en een flinke zolder boven de keuken, plaats biedend aan zes bedden en daarboven nog een vliering. Aan de westzijde is de koepel gebleven zoals die was, met hal, woonkamer, keuken, w.c., een slaapkamer en een schuurtje. Deze ruimte wordt thans tijdelijk verhuurd, maar is eigenlijk bestemd voor een van de zoons, die later deelgenoot zal worden. Het geheel bestaat mede uit ruime veestallen, plaats biedend aan 51 koeien, met varkensschuren voor 120 varkens, een grote nieuwe hooiberg en een aantal schuren. Daarachter vruchtbare landerijen, bestaande uit 16 ha weiland en 12 ha bouwland. Dit alles is vanaf 1951 ons eigendom geworden.
J.D. Corts, 1957.
Het is zeventien jaar later, als de heer Corts nog een aanvulling op het vorenstaande schrijft. Door de werkloosheid was er in de oorlogsjaren '40-'45 gemakkelijk aan personeel voor RIJNHOEVE te komen, behalve weekloon werden de arbeiders ook voorzien van eten. In het laatste oorlogsjaar stonden er vaak rijen mensen om te delen in de tarwe en aardappelen. Eveneens werd aan de deur menige boterham met kaas uitgereikt, terwijl diverse schoolkinderen deelden in erwtensoep en pap. Tijdens het oogsten was er een controleur, om toe te zien, dat niet alles voor prive doeleinden gebriukt werd. Een gedeelte van het graan moest namelijk worden afgestaan. Verscheidene mensen kwamen "aren lezen"(op de akker, na het dorsen van het graan, zoeken naar achtergebleven korenaren) en gingen met een flinke hoeveelheid graan naar huis. In de jaren die volgden, waren beide zoons Gerard en Pleun flinke krachten op RIJNHOEVE. Nadat Gerard in '52 zijn militaire diensttijd achter de rug had, was het enthousiasme bij hem om weer op de boerderij te gaan werken, niet groot en hij solliciteerde naar een betrekking bij de landbouwvoorlichtinsdienst in Noord-Holland. In mei 1956 trouwde hij met Lydia Vogelaar uit Zoetermeer, waarna het jonge paar in De Rijp ging wonen. Intussen was Pleun meer en meer met het bedrijf bekend geraakt, mede door overleg met mij. De derde zoon Dick was inmiddels ook werkzaam op RIJNHOEVE en het zag er naar uit, dat de twee zoons het bedrijf van hun ouders zouden voortzetten. Maar toch had Dick, bij nader inzien, geen idee om op de boerderij te bijven. Hij trouwde in 1968 met Nel Verhagen uit Alphen aan den Rijn en ging werken bij Meurs loonbedrijf in Zoeterwoude. Ze gingen wonen in Ter Aar. Maar de dochters waren inmiddels ook praktisch allemaal het huis uit. Trijny trouwde als eerste in november 1956 met Andries van der Linde, veehouder te Gelderswoude. Vervolgens trouwde Annemarie in mei 1957 met Piet Ooms, boomkweker in Hazerswoude. Gre trouwde in april 1959 met Wim Rijnsburger, veehouder in Zoeterwoude. De jongste zoon, Bertje was nog steeds ons zorgenkind. Hij is tijdelijk in Meer en Bosch verpleegd geweest en daarna in de Dr. van der Bergh-stichting in Noordwijk. In augustus 1964 is hij overleden. Nu van het gezin meer dan de helft getrouwd was, verlangden mijn vrouw en ik langzamerhand naar een rustiger leven, ook gezien onze leeftijd. Het juiste moment was er, toen Pleun in 1965 trouwde met Nel Landman uit Ouderkerk aan den Amstel. RIJNHOEVE was van binnen zo verbouwd, dat het bewoonbaar was voor twee gezinnen. Dochter Janny trouwde in april 1967 met Gerrit Struik uit Diemen, vertegenwoordiger van de Alfa Laval melkmachines. Zij gingen in Koudekerk aan den Rijn wonen. Trudy trouwde in juli 1968 met Chris Hekman, thans onderwijzer in Diepenheim. Ria tenslotte werkt, sinds 1973, als onderwijzeres te Wageningen Zo waren veel bewoners van de RIJNHOEVE vertrokken. Wat was er nog meer veranderd? In het voorjaar van 1968 was er vergunning gekregen om een huis te bouwen in de voormalige boomgaard. In mei van dat jaar werd de eerst steen gelegd door Jan Dirk Corts, oudste naamgenoot en zoon van Gerard en Lyda, die intussen in Heiloo woonden. Zo verhuisden mijn vrouw en ik in oktober 1968 naar de mooie en gerieflijke semi-bungalow, die met een bruggetje, gemaakt van de stam van een eik, verbonden was met RIJNHOEVE. Vooral mijn vrouw voelde zich erg gelukkig in dit prettige huis en ook ik kon gauw wennen. Hoe stond het intussen met het bedrijf? Pleun en Dick hadden in 1966 RIJNHOEVE met gebouwen en land van ons gepacht. Het land was inmiddels 33 ha. groot en werd voor het vee als weiland gebruikt. Maar doordat Dick geen boer bleef, werd het automatisch zo, dat Pleun de enige opvolger zou worden. Dat betekende tevens, dat ik mij langzamerhand teruggetrokken had, mede om gezondheidsredenen, maar mijn interesse is nog steeds groot. Nu Pleun de boerderij in bezit had, wilde hij gaan moderniseren, wat nodig was vanwege de hoeveelheid vee. In 1972 werd een ligboxenstal voor 80 koeien gebouwd, terwijl in de oude stallen voornamelijk jong vee werd gehuisvest, t.w. 50 a 60 stuks pinken en kalveren. Daarnaast telt het bedrijf ook 140 varkens en zijn er schapen en lammeren. Pleun en Nel wonen met hun kinderen beneden op de boerderij, terwijl de etage verhuurd is. Samen met een goede medewerker, Cees de Boer, zorgen zij voor het bedrijf. Nog steeds wordt er, evenals vroeger, 's zomers kaas gemaakt. In januari 1973 heeft mijn vrouw een heupoperatie moeten ondergaan, waarna ze nog elf weken is verpleegd in de Annakliniek in Leiden In de loop van het jaar is ze zodanig hersteld, dat ze in huis zonder stok goed kan lopen. In die tijd is mej. R. van Ommering, thans mevrouw Oost, een goede hulp geweest. Zelf heb ik in oktober 1970 een maand in het ziekenhius gelegen, vanwege een hartinfarct. Dit herhaalde zich in augustus 1973, maar gelukkig ben ik ook daarvan hersteld. Wij beiden zijn God dankbaar, dat we na veel ziekte, het jaar gezond mochten beeindigen.
J.D. Corts, koudekerk 1974.
Naschrift; Intussen zijn er bijna 25 jaren verlopen, waarin weer het nodige veranderd is. Nog geen jaar nadat J.D. Corts de laatste regels schreef, is hij op 3 maart 1975 overleden. Mevrouw Corts is nog zeven jaar blijven wonen bij de boerderij, waarna zij verhuisde naar het bejaardenhuis Rhijndael. Op 29 juni 1996 in Anna Maria Corts-Roos op 91 jarige leeftijd overleden. Na het vertrek uit de bungalow in 1982 is deze verkocht aan de familie de Haas uit Leiden en werd de voetbrug naar de boerderij afgebroken. Eind oktober 1981 werd Nel, de vrouw van Pleun Corts, ernstig ziek en moest in het ziekenhuis worden opgenomen. Vanaf die tijd is er op RIJNHOEVE geen kaas meer gemaakt, want op 4 december van het zelfde jaar is Nel Corts-Landman, op 46 jarige leeftijd overleden. Uit hun huwlijk, dat 16 jaar geduurd heeft, zijn drie kinderen geboren; Jan Dirk (1967), Eijsbert (1970) en Antoinette (1972). In 1984 hertrouwt Pleun met Adriana de Bruijn uit Waddinxveen. Doordat de aangrenzende boerenbedrijven van Koot, Van Vliet(Bronstee), Groen en Bijsterbosch(Vredebest) en later ook Van Egmond, met de veehouderij stoppen, is Pleun in de gelegenheid er land bij te kopen. Was het bedrijf aanvakelijk 28 ha. groot, thans heeft het een grootte van 49 ha. Doordat beide zoons zich met het bedrijf gingen bemoeien, was de schaalvergroting mogelijk. Omstreeks 1993 heeft Pleun, samen met zijn oudste zoon Jan Dirk, het bedrijf omgezet in een maatschap. Ze houden 120 stuks vee, waarvan er 80 gemolken moeten worden, en nog gemiddeld 30 fokschapen. Ten behoeve van de tweede zoon koopt Pleun in 1993 van de gemeente Rijnwoude, 22,5 ha. land langs de Gemeneweg thv het Kromme Jaagpad in Hazerswoude. In april 1997 trouwt Eijsbert met Diane Uljé uit Hazerswoude en betrekt het jonge paar een nieuw gebouwde boerderij aldaar. Als aan de Hondsdijk een vrij nieuwe woning te koop staat, achten Pleun en Adriana de tijd gekomen om wat meer afstand van de boerderij te nemen. Op 1 juni 1998 verhuizen ze naar no. 62, vanwaar ze dagelijks nog naar RIJNHOEVE op no. 33 gaan om Jan Dirk te helpen met het boerenwerk. Ook Cees de Boer is er nog steeds om de helpende hand te bieden. Naast de zorg om z'n veestapel, is Jan Dirk een zeer verdienstelijk schaatser. Tijdens de laatst gehouden Elfstedentocht in de winter '96-'97 werd hij bij de wedstrijdrijders dertiende achter de winnaar, zijn trainingsmaat, Henk Angenent. In het verhaal van J.D. Corts doet deze verslag van het wijzigen van weiland in bouwland tijdens de oorlog. Volgens Pleun eiste de Duitse bezetter van de veeboren, dat een bepaald percentage land bebouwd moest worden met aardappelen, granen en/of peulvruchten. Doordat zijn vader van meerdere collegaboeren deze scheurplicht overnam, bedroeg de oppervlakte bouwland zelfs 12 ha. Van de opbrengst mocht slechts een klein gedeelte voor eigen gebriuk behouden blijven, de rest moest worden verkocht aan de voedselvoorziening. Vandaar de aanwezigheid van een zo genoemde CCDer (centrale Controle Dienst) bij het oogsten. Na de oorlog bleef men op RIJNHOEVE nog tot in de zestiger jaren doorgaan met het telen van gewassen. Toen de veeteelt grootschaliger en arbeidsintensiever werd, was een gemengd bedrijf van de omvang als op RIJNHOEVE niet meer te handhaven en werd het bouwland nog eenmaal ingezaaid, maar nu met gras. J.D. Corts was een groot liefhebber van paarden. In 1946 was hij samen met o.a. Jaap Dorrepaal, Wim van den Akker en Frank de Graaff oprichter van de Koudekerkse ruitervereneging De Rijnruiters. een keer in de week werd er geoeffend op de wei ten oosten van RIJNHOEVE, waar men een zogenaamde open bak had aangelegd. Jaarlijks hield men bij Van Egmond(thans de Hoek) een ruiteravond, waar het er gezellig aan toe ging. Ook werd er ieder jaar deelgenomen aan de grote optocht tijdens het 3-oktoberfeest te Leiden. De ruiters werden dan van passende(historische) kleding voorzien, al naar gelang het thema van de optocht. Van de vergoeding die men daarvoor kreeg, was 's avonds meestal niet veel meer over. De vereneging heeft ruim twintig jaar bestaan. Over de komst van G.J. Bertramszoon Corts naar Koudekerk aan het eind van de vorige eeuw, valt nog het volgende te vermelden. De oudste stamhouder van de familie Corts leefde omstreeks 1600 in Bredevoort, in de buurt van Aalten in de Achterhoek. In het midden van de vorige eeuw is de vader, Bertram Corts, textielfabrikant te Leiden. Onze Gerardus Johannes, de zoon, wilde boer worden en is gaan werken als knecht op een boerderij aan de Maaldrift te Wassenaar, om als hij het vak voldoende beheerste, te zijner tijd een eigen bedrijf te beginnen. De mogelijkheid deed zich voor toen de buitenplaats RIJNHOEVE te Koudekerk publiekelijk verkocht werd. Door de notarissen J.C. Spruit te Alphen en C. Korteweg te Hazerswoude werd, in het logement van Mej. de weduwe Van Egmond te Koudekerk, op 6 juni 1897 de buitenplaats in bod gebracht, waarna een week later de afslag plaats vond. Door de eerstgenoemde notaris is van deze veiling een akte opgemaakt.(Notarieel archief Alphen 1896-1905,no. 3, volg.no. 73). De verkoop geschiedde in zeven percelen, waarvan de eerste vijf direct betrekking hadden op de buitenplaats, t.w.: een perceel huis en bouwmanswoning met stallen, enz., een perceel bos, eenperceel boomgaard, en twee percelen landerijen. Hetzesde perceel had betrekking op een aantal arbeiderswoningen in de Hondsdijk, tussen weg en jaagpad, de Vette Lad of Vette Vaatdoek geheten. Perceel zeven tenslotte betrof landerijen te Oudshoorn. De percelen werden eerst afzonderlijk in bod gezet, waardoor de eerste zes op een gezamelijk bedrag kwamen van fl. 49.650,-. Bij de afslag op 16 juni, wordt door de heer W.C. Mulder, architect te Leiden, het hoogste bod uitgebracht op de combinatie van de percelen een tot en met zes, namelijk fl. 59.670,-. Mulder verklaart, volgens de akte,.....te hebben gemijnd en gekocht voor ten behoeve van en als dan daartoe mondeling gemachtigd door de heer Gerardus Johannes Bertramsz. Corts, zonder beroep, wonende te Leiden.... Uit de akte blijkt tevens dat voor de aan het huis gebouwde serre nog fl. 450,- betaald moest worden, zodat uiteindelijk G.J.Bz. Corts voor fl. 60.120,- eigenaar werd van de buitenplaats RIJNHOEVE. In de akte lezen we verder dat,.....het herenhuis is te aanvaarden den 1e november 1897....... Tevens wordt een onderhandse huurovereenkomst d.d. 18 maart 1893 genoemd, waaruit blijkt, dat de achter tegen het huis gelegen bouwmanswoning en de landerijen waren verhuurd aan Isaac Jacobus Vis, tegen een jaarlijkse huursom van fl. 2.800,-. Deze overeenkomst had voor wat de woning betreft een looptijd tot uiterlijk april 1899 en voor de landerijen tot kerstmis 1898. De arbeiderswoningen(perceel zes) werden ....bij de week verhuurd aan diversen.... Deze woningen waren, in de loop der jaren, net als het herenhuis, in dermate slechte staat komen te verkeren, dat deze kort na de oorlog werden verkocht aan Abraham Leenheer, aannemer te Koudekerk, die ze liet slopen. Hoe het verder is gegaan tussen de nieuwe eigenaar Corts en de huurder Vis, is niet bekend. Uit het bevolkingsregister weten we, dat Corts, afkomstig uit Wassenaar, zich op 16 september 1897 in Koudekerk heeft gevestigd. Over G.J. Bertramszoon Corts kan nog worden vermeld, dat deze voor de plaatselijke kiesvereneging van de Christelijke Historische Unie, zitting heeft gehad in de gemeenteraad van Koudekerk. Op 4 september 1923 wordt hij door burgemeester Oeberius Kaptein beedigd als raadslid. In januari 1925 maakt hij de beedeging mee van de nieuwe burgemeester, de heer M.J.E. Kwint. Gedurende het jaar 1926 is Corts wegens ziekte niet in de gelegenheid alle raadsvergaderingen bij te wonen. Als er in 1927 weer verkiezingen zijn stelt hij zich niet meer verkiesbaar. In de raadsvergadering van 6 september van dat jaar, neemt burgemeester Kwint, namens de gemeente, afscheid van de vertrekkende leden Corts en Slegtenhorst. Daarbij spreekt hij, volgens de notulen, tot de eerste o.a. de volgende woorden: ...In het laatste jaar heeft u de vergaderingen met het oog op uw gezondheid slechts af en toe kunnen bijwonen, doch u toonde zich iemand van vooruitstrevende aard, eerlijk en kalm van aanleg en bescheiden. Het verheugt mij, dat de gezondheid van de heer Corts aanmerkelijk verbeterd is en wij willen hem gaarne danken voor hetgeen hij voor de gemeente deed. Onze beste wensen tevens voor de toekomst....
De complete tekst zoals deze hier is vermeld is gepubliceerd door het "Historisch genootschap Koudekerk", jaarboek nr 10 1998.